Felicie Jehu - Blind zuske

Jeugd

 

Fragment:

 

[...]

'Moeder zelf sliep zeker, als hij heel voorzichtig was en zijn best deed, geen leven te maken, dan kon hij heel goed eens even kijken, wat daar eigenlijk in het wiegje lag.

Hij duwde dus de deur wat verder open en sloop naar binnen.

Heel voorzichtig naderde hij de wieg en sloeg het dunne gordijn op, dat het zusje voor zijn oog verborg.
Daar lag iets op het witte kussentje, iets roods, iets gerimpelds, iets griezeligs, vond Johan, die er met een soort afgrijzen naar keek.

En dat moest nu voortaan zijn plaatsje innemen en hem van Moeders schoot verdringen, waar hij zich zoo dolgraag nog eens op nestelde, al vond hij zich ook voor veel dingen te groot, sinds hij naar school ging.

Zijn aardig jongensgezicht kreeg een leelijke uitdrukking.

Hij hield niet van het nieuwe zusje, hij zou er nooit van houden en als het heusch zijn plaatsje op Moeders schoot wou innemen, dan zou hij het er af gooien.

Hij balde zijn kleine vuisten bij die gedachte!

Akelig, klein wurm!

Als hij het dan niet zeggen mocht van Vader, dan kon hij het toch denken.

Waar waren nu die garnalen, die het in plaats van vingers had?

Het hield de vuistjes vast ineen geknepen, zeker om hem die rare vingers niet te laten zien, het was al valsch ook.

Maar hij zou ze toch zien, dat kun je net denken, dat hij naar beneden zou gaan, zonder die rare dingen gezien te hebben.

Even naar het bed van zijn moeder kijkend, of ze hem ook zien kon en bemerkend, dat ze rustig sliep, stak hij zijn hand uit en greep het dichtgeknepen vuistje, dat op het witte lakentje lag.

Tot zoover ging alles goed en met wat meer durf, begon hij voorzichtig de vingertjes open te buigen.

Maar dat ging te ver voor de kleine slaapster, het gezichtje rimpelde zich nog meer, de oogjes vormden niet meer dan smalle spleetjes, het mondje ging wijd open en terwijl het roode tongetje op en neer trilde, kwam er uit dat kleine menschje een geluid, zoo krachtig, dat Johan verschrikt het vuistje losliet en uit Moeders bed een angstige stem vroeg, wat er toch gebeurde.

Op hetzelfde oogenblik ging de kamerdeur open en kwam die vreemde juffrouw van gisterenavond binnen, in minder dan geen tijd voelde Johan zich de deur uitzetten en hoorde deze achter zich sluiten.'

[...]