H.J. van Nijnatten-Doffegnies - De aarde is mijn vaderland
Streekroman (1937)
'De aarde is mijn vaderland' van H.J. van Nijnatten-Doffegnies is een streekroman die zich afspeelt in het Brabantse land.
Het verhaal volgt het leven van de jonge boerenzoon Jan van den Berg, die worstelt met zijn identiteit en zijn plek in de wereld.
Hij voelt zich verbonden met de aarde en de natuur, maar wordt ook aangetrokken door de stad en de moderne ontwikkelingen.
Het boek beschrijft de schoonheid van het platteland, de seizoenen, de arbeid op het land en de hechte gemeenschap.
Tegelijkertijd wordt de spanning tussen traditie en vooruitgang voelbaar.
Jan wordt verliefd op de stadse Anna, die hem confronteert met andere waarden en levensstijlen.
Het verhaal weeft elementen van romantiek, sociale verandering en familiedrama samen.
Het laat zien hoe mensen hun weg zoeken in een veranderende wereld en hoe ze hun eigen plek vinden, ondanks tegenstellingen en obstakels.
'De aarde is mijn vaderland' is een meeslepende roman die de lezer meeneemt naar het Brabantse platteland en de innerlijke strijd van de hoofdpersoon.
Het is een tijdloos verhaal over liefde, identiteit en de kracht van de natuur.
Fragment:
'Bettina de Jurinak rukte aan de jaloezieën, die de hele winter gesloten waren geweest.
Dat was geen gemakkelijk werk.
Op Kruisrande was alles ouderwets degelijk.
Vroeger hadden er nonnen gewoond.
Het was de dependance geweest van een veel groter klooster dat verderop had
gestaan.
Dat klooster was al eeuwen geleden grondig verwoest.
Maar Kruisrande had alle rampen overleefd.
Talrijke geslachten ‘De Jurinaks’ hadden er aan verbouwd en hersteld, maar fraaier was het er niet van geworden.
Het bleef een beetje saai en somber.
Alleen de voorgevel had wel iets van het kloosterachtige verloren, al herinnerde de zware gotische voordeur, met daarboven het lange in de steen uitgehouwen kruis nog aan de oude bestemming.
Achter die voorgevel waren de dikke muren, de uitgesleten eikenhouten trap en de bovenverdieping met de talrijke hokjes, gangetjes en kamertjes niet weg te werken.
Overgrootvader De Jurinak had geprobeerd het front een beetje in overeenstemming te brengen met de voordeur en de geest van zijn tijd.
Hij liet de vierkante vensters uitbreken en er boogvormige voor in de plaats zetten. Daar bleef het niet bij.
Bij nadere beschouwing vond hij het geheel nog te somber en te grauw.
Hij pleisterde de muren geel en toen pas dacht hij dat hij zijn doel bereikt had, de façade van een negentiende-eeuws buitenhuis, ingetogen, deftig en ondanks het frivole geel, gespeend van romantiek en fantasie.
Een laatste ruk aan de onwillige luiken deed de scharnieren erbarmelijk knarsen. Dorre bladeren vielen ritselend neer toen de luiken eindelijk uiteenweken en zich lieten samenvouwen tegen de gele muur.
Spinnen zochten haastig een goed heenkomen.
Donker glinsterde opeens het glas in het morgenlicht.
Het was maart en dus schoonmaaktijd.
Een afschuwelijke bezoeking in zo’n groot ouderwets huis zonder de nodige hulpkrachten, maar gebeuren moest het toch.
Victor zei, dat het verspilling van tijd was.
Hij had er heftig tegen geprotesteerd.
Hij meende dat het aan waanzin grensde om kamers te gaan schoonmaken waar toch nooit iemand in ging zitten.
Maar Bettina had tegengeworpen en daarmee het pleit gewonnen:
‘Juist daarom!
De boel verspocht en vergaat, het vocht druipt er van de muren.’
Geld en goed verspillen was iets wat ze zich na de oorlog niet veroorloven konden.
Bettina zuchtte en zette de luiken vast achter een ijzeren pin.
Daarna veegde ze haar handen af aan haar rok, die toch al vuil was.
Ze worstelde zich door de struiken.
Veel te hoog waren die opgeschoten, ze moesten nodig ingekort worden, zo benamen ze elk uitzicht...'