Leigh Bardugo - De heks van Duva
Een Ravkaanse volksvertelling
Verhaal
Fragment
[…]
'Er was een tijd dat de bossen bij Duva meisjes verslonden.
Het is vele jaren geleden dat er voor het laatst een kind werd weggenomen.
Maar toch, op avonden als deze, waarop de wind kil vanaf Tsibeya waait, drukken moeders hun dochters stevig tegen zich aan en waarschuwen ze om niet te ver van huis te gaan.
‘Zorg dat je voor het donker thuis bent,’ fluisteren ze.
‘De bomen hebben honger vannacht.’
In die zwarte dagen woonden er aan de rand van het bos een meisje dat Nadya heette en haar broer Havel, de kinderen van Maxim Grusjov, een timmerman en houtsnijder.
Maxim was een goed mens en zeer geliefd in het dorp.
Hij maakte daken die niet lekten of doorbogen, stevige stoelen, speelgoed wanneer daar behoefte aan was, en zijn vaardige handen wisten de randen zo glad en de verbindingen zo netjes te krijgen dat nergens een naad te ontdekken viel.
Hij trok het hele land door op zoek naar werk, naar steden zo ver als Riyevost, en kwam thuis met balen graan en zijn zakken vol snoep voor Nadya en haar broer.
Elke winter spande hij zijn twee zwarte paarden voor een slee, kuste zijn kinderen gedag en ging op weg door de sneeuw.
Toen de hongersnood kwam, hadden de mensen echter geen geld meer en ook niets om te ruilen voor een tafel met mooi houtsnijwerk of een houten eend.
Ze gebruikten hun meubels als brandhout, en baden dat ze het tot de lente zouden uithouden.
Maxim moest zijn paarden verkopen, en later ook de slee, die ze eens over de met sneeuw bedekte wegen hadden voortgetrokken.
Tegelijk met Maxims geluk vervloog ook zijn vrouw, totdat ze meer geest was dan mens en alleen nog stilletjes van de ene kamer naar de andere zweefde.
Nadya probeerde haar moeder iets te laten eten van het weinige voedsel dat ze hadden; ze gaf haar haar eigen portie knolraap en aardappel, pakte haar moeders tengere lijf stevig in met sjaals en zette haar op de veranda in de hoop dat de frisse lucht wat van haar eetlust zou terugbrengen.
Het enige wat ze nog lekker leek te vinden waren de cakejes die de weduwe Karina Stoyanova bakte, geurend naar oranjebloesem en bedekt met een dikke laag glazuur.
Waar Karina de suiker vandaan haalde, wist niemand, hoewel de oude vrouwen zo hun theorieën hadden; bijna in elke theorie figureerde een rijke, eenzame koopman uit de riviersteden.
Uiteindelijk raakten echter ook Karina’s voorraden op, en toen de cakejes er niet meer waren, at en dronk Nadya’s moeder niets meer, zelfs niet het kleinste slokje thee.
Nadya’s moeder stierf op de eerste echte winterdag, toen het laatste beetje herfst uit de lucht verdreven werd en daarmee ook elke hoop op een mild jaar vervloog.
Toch werd de dood van de arme vrouw nauwelijks opgemerkt, want twee dagen voordat ze eindelijk haar laatste spookadem uitblies, verdween er weer een meisje...'
[...]