Rudolf Geel - Genoegens van weleer
Verhalenbundel
Inhoud:
- De rivier, grijs en vuil
- Genoegens van weleer [zie fragment]
- Witte duiven
- Buitenleven
Fragment uit 'Genoegens van weleer'
[...]
Toen Anna tijdens haar bezoek aan mij met het verzoek kwam voor de kerstdagen ons buitenhuis te lenen, kon ik een paar seconden geen woord uitbrengen.
Het was nu trouwens, na de boedelscheiding, mijn eigendom.
Ik zou het haar kunnen verhuren.
Zelf had ik nog geen plannen voor kerstmis.
Ik voelde er niets voor in mijn eentje naar de Ardennen te gaan en wachtte op een uitnodiging van vrienden.
Ik aarzelde lang voordat ik instemde met haar verzoek.
Daarnaast begreep ik gewoon niet waarom zij kerstmis uitgerekend wilde vieren op de plaats waar ons huwelijk was vastgelopen.
Anna had bij Swertvanger en zijn vriendin gegeten en zij hadden gepraat over de naderende feestdagen en gemijmerd over het doorgaans weinig feestelijke karakter daarvan.
Swertvanger had nogal wat gedronken en werd zelfs een beetje sentimenteel.
Hij verlangde naar zijn zoontje, maar hij dacht dat het ‘funest’ zou zijn als hij het kind een bezoek bracht met de kerststal op de achtergrond.
Anna sprak over het afschaffen van feesten, de verschrikking der verspilling zoals het omkappen van bossen ten behoeve van de valse schijn.
Ze verlangden alle drie naar kerstfeest zoals ze het vroeger gevierd hadden, met stemmige kleding en kaarsjes, mijmeringen over huisjes in de sneeuw en arme mensen.
Het meisje met de zwavelstokjes bij de kerstkalkoen...
Ze hadden hun verlangens alle drie weggestopt en er hun cynisme over uitgespreid.
Ze hielden opeens niet meer van lekker eten en van wandelingen door de sneeuw. Ook wilden ze niet naar klokken luisteren, die hen natuurlijk irriteerden.
‘Mijn man heeft in de Ardennen nog een huisje,’ zei Anna, nippend aan een glas cognac.
‘God wat een droeve ellende.’
‘Je moet er ook nooit met je man naartoe gaan,’ meende Swertvanger.
En Titia voegde eraan toe:
‘Misschien zou het wel leuk zijn met z'n drieën.’
Anna ontkende dit ten stelligste.
Hierna praatten zij enige tijd door elkaar.
Anna meende dat zij hen tot last zou zijn.
Swertvanger meldde dat hij zijn hele leven al gedroomd had van twee vrouwen.
Titia keek hem vernietigend aan en vroeg of hij wel eens van iets anders droomde.
‘Ik droom van jou,’ zei Swertvanger.
‘Ook dat nog,’ antwoordde Titia.
‘Ik wil best weg met die rotkerst,’ vervolgde Swertvanger.
‘En háár neem ik nog op de koop toe als het moet.’
Hij wees op Anna en lachte naar haar.
Vervolgens lachten ze alle drie.
Ze riepen dat het een onmogelijk plan was, dat je niet naar je ex-man kon gaan om achteloos het huis te lenen waar het huwelijksgeluk z'n dieptepunt had bereikt.
‘Nou, het was al jaren diepe droefenis,’ zei Anna...
[...]