Johan van Dorsten - Het eerlijke verschil

Roman

 

Fragment:

[...]

Jan Willem Koerden was op de eerste april van het jaar 1936 drieëntwintig geworden. Ze hadden er bij hem thuis niet zoveel aan gedaan.
Op een 
verjaardag kregen ze ’s morgens op de boerderij een plak koek bij de koffie, naast de boterham met reuzel, die er elke dag bij werd gegeven.
Als er in de avonduren visite was naar aanleiding van de 
verjaardag, dan werd er ook een borrel geschonken, nadat ze bij de koffie opnieuw een plak koek hadden gekregen.
En dat was het. 

Jan Willem ging nu al een paar jaar met Mar van de Donk, een boerendochter, die net als Jan Willem, thuis werkte op de boerderij.

Mar was die avond niet op zijn verjaardag gekomen, omdat ze bij hen op de boerderij, hoe kon het zo treffen, die dag maar liefst vier nieuwmelkte koeien hadden gekregen. Twee op een avond, dat konden haar vader en haar broers wel aan, maar vier tegelijk, dat was zo onoverzichtelijk, dat Van de Donk al tijdens de broodmaaltijd zei:

„Je moet maar niet weggaan, vanavond, Mar, we hebben je waarschijnlijk nodig.
Ja, ik weet dat Jan Willem jarig is, maar je 
moet maar een avond later gaan.”

Gelukkig had Mar nog wel kans 
gezien om een briefje voor Jan Willem mee te geven, met de knecht van de bakker, die, nadat hij bij hen twee roggebroden en vier tarwebroden had gebracht, toch die kant uit moest.

 „Toe Gerard,” vleide ze, „ik weet zeker dat je van Jan Willem een borrel krijgt op het feest van de zomer, ik zal het hem wel helpen herinneren, maar wil je dit briefje wel aan hem geven?”

 „Nou, omdat jij het bent, Mar, maar die Jan Willem van jou is niet zo scheutig met borrels weggeven, heb ik wel gehoord.”

Dat wist Mar ook wel.
Niet dat Jan Willem gierig was, maar hij had gewoon 
veel te weinig te verteren...'

[...]