Mathijs Deen - Het lichtschip
Literaire roman
Een wonderschone en indringende vertelling
[...]
Het was nog niet eens zomer, de eerste week van juni, maar toch al een benauwd heiige dag op het lichtschip Texel.
Alles dampte: de zee onder de stekende zon, het geschrobde dek buiten de geopende patrijspoorten, de hachee op de borden van de motordrijvers en de matrozen.
De kok, die even daarvoor naar gewoonte de mannen op volgorde van dienstjaren het eten had opgeschept, was op weg naar de kombuis in de deuropening blijven staan en had zich daar met de lege schaal nog in zijn handen omgedraaid.
Daar stond hij en hij keek naar hoe de mannen aten.
De jongste matroos keek op van zijn bord en stootte de motordrijver naast hem aan.
Die legde zijn vork neer en algauw staarde iedereen terug naar de kok.
‘Alles in orde, Lammert?’ zei Henk Kaag, de oudste matroos.
Maar de kok antwoordde niet...
[...]
Voor de bemanning van het lichtschip Texel is het leven voorspelbaar, de leefruimte beperkt en de beloning gering.
De mannen lopen wacht, doen weermetingen, noteren de namen van passerende schepen en houden het licht brandende.
Bij storm rukt het schip aan de ketting, in dichte mist loeit de misthoorn, op heldere nachten zijn de sterren ontelbaar.
En na vier weken mogen de mannen weer naar de wal.
Daar kijken ze reikhalzend naar uit.
In het middelpunt van de kleine gemeenschap staat de kok, die drie keer per dag de maaltijd verzorgt.
Het eten biedt troost en houvast in het geïsoleerde bestaan.
Alles gaat zijn gang, tot de dag dat de kok een levend geitenbokje meeneemt aan boord, om te slachten voor een stoofpot.
De komst van dit jonge, springerige beest gooit de vaste routine van het schip in de war en zet de verhoudingen op scherp.
Wat begint als een welkome onderbreking van de saaie regelmaat ontwikkelt zich algauw tot een splijtzwam die sluimerende angsten wakker schudt en slachtoffers maakt.
- 'Een prachtige novelle.' - De Volkskrant