Hans Kirk - Het nieuwe leven

Roman

 

Fragment:

[...]

's Nachts vroor het nog en elke morgen waren de velden witberijpt.
In de vroege schemering fietsten de arbeiders naar de cementfabriek, die daar lag met alle ruimten helverlicht.
Ze bogen diep over het stuur in de gure ochtendkou, terwijl de broodtrommeltjes dansten op hun rug.
Sommigen kwamen diep uit het binnenland.

De nachtploeg ging naar huis.
De vuurgloed van de schoorstenen verbleekte langzamerhand.
Aan de overzijde van de parelmoergrijze fjord stonden de bossen nog donker, meeuwen krijsten boven de netten in de fjord.

De vissers waren nu aan het bokkingroken.
In de boerderijen was hier en daar licht.
Een knecht trok een span paarden uit de stal naar buiten.
Meiden rinkelden met melkemmers.

’s Nachts klonk het dreunen van de fabriek rustig en regelmatig, nu steeg het tot een daverend lawaai.
Men hoorde het schreeuwen van de arbeiders en het geluid van hun houwelen op de wand van de krijtgroeve.
Kipkarren ratelden over de rails, volgeladen met krijt en leem voor de wasserij.

De geweldige draai-ovens wentelden langzaam rond met het vuur loeiend in hun binnenste.
De cement-molens dreunden.
Zware, van olie glimmende raderen draaiden langzaam rond in de machinehal, vurige motoren vonkten.
Transportbanden gleden van zaal tot zaal.
Kruiwagens en karren ratelden over de cementvloer van de opslagplaats.

Vanaf de helling gezien leek de fabriek een stapel reusachtige bouwdoosblokken, die omgevallen was, maar iedereen wist, dat alles nauwkeurig was uitgekiend. Alles was grijs van cementstof.
Het regende onzichtbaar neer als as van een verafgelegen vulkanische uitbarsting. Het zette zich af op velden en wegen, bomen en daken.
Zelfs de rode koeien, die in de buurt graasden, kregen een grijsachtige huid.

Het drong in je keel en je longen en het kwam zeker ook van al dat stof, dat Mathilde, de dochter van Zwarte Anders, die met Thomas Trilling getrouwd was, begon te hoesten en bloed op te geven en naar een sanatorium voor longlijders moest...'
[...]