Melati van Java - Jeanne d’Arc. De Maagd van Orleans

Historische roman

 

Dit ebook is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org)

 

Fragment:

[...]

‘Nu braken er moeilijke dagen aan voor Jeanne; de koning had besloten in overleg met den Aartsbisschop van Rheims haar aan een grondig onderzoek te doen onderwerpen.

Koningin Yolande en haar vrouwen ondervroegen haar eerst over haar vorig leven; zij wonnen inlichtingen in over haar familie, haar zedelijkheid, haar betrekkingen met de buitenwereld en deze eerste ondervragingen kwamen allen ten gunste van het meisje uit.

Alles bewees, dat zij waarheid had gesproken, dat zij niets anders was dan een eenvoudig herderinnetje van onberispelijk levensgedrag, die nooit iemand anders gesproken had dan de bewoners van haar dorp, wier godsvrucht en arbeidzaam leven onopgemerkt waren voorbijgegaan tot op den dag, toen zij verklaarde door hemelsche stemmen te zijn opgeroepen om haar dorp, haar ouders, haar spinnewiel en herdersstaf te verlaten, het krijgsmanskleed aan te gorden, den koning bij te staan, Orleans te verlossen, den vijand te verjagen en den Dauphin zelf in Rheims te laten kronen.

Toen dit eerste onderzoek afgeloopen was, werd Jeanne naar Poitiers opgeroepen, waar een geestelijke rechtbank vergaderd was om over de waarheid harer openbaringen te oordeelen en te beslissen of zij Gods dan wel des duivels werk waren.

‘Ik zal het hard te verantwoorden hebben,’ zeide het meisje, ‘maar God zal er voor zorgen.’

En zij verscheen voor de rechtbank, die samengesteld was uit bisschoppen, geleerde priesters en monniken.
De stukken van dit onderzoek zijn helaas! niet bewaard gebleven, slechts enkele antwoorden door Jeanne gegeven zijn tot ons gekomen; het blijkt echter uit alles, dat de ondervraging buitengewoon streng was en tot in de minste bijzonderheden afdalende.

Men trachtte op alle manieren, door spitsvondige strikvragen, door een kruisvuur van tegenstrijdige verklaringen, het meisje met zich zelf in tegenspraak te brengen, om haar op de een of andere onwaarheid te betrappen.

Zij had het zwaar te verantwoorden, het zeventienjarige ongeletterde kind, tegenover die mannen, vergrijsd in de studie en gewoon om de diepzinnigste, theologische vraagstukken grondig te behandelen.
Met een voorzichtigheid, die zeker ten hoogste prijzenswaardig was, trachtten zij het meisje, dat op zulk een geheimzinnige wijze tot hen gezonden werd, in verwarring en tot bekentenis te voeren zeker als zij zich achtten, dat, wanneer haar zending werkelijk uit God was, zij alle moeilijkheden, hoe groot en onoverkomelijk ook, zou kunnen overwinnen.

En dit geschiedde!

Jeanne bezat geen andere wapenen, geen andere geleerdheid om die tegenover de schoolsche wijsheid der doctoren te stellen, dan haar onschuld en de waarheid harer beweringen; op alle vragen antwoordde zij eenvoudig en oprecht, zooals zij later haar rechters zou te woord staan.

Nergens betrapte men haar op een aarzeling, een tegenstrijdigheid; de buitengewone gevatheid harer woorden werd slechts overtroffen door de goede trouw, die uit al haar verklaringen sprak en uit de zuivere godsvrucht en het onwankelbare geloof, dat haar bezielde.‘
[...]