Loes Flendrie - Sporen in de koude lucht

Roman

 

Fragment:

[...]
'Het licht was overal.
Onder en boven en binnen.
En ze hoorde het licht altijd.
Zacht suizend, een lied, dat ze vaag herkende.
Ze zou het zo kunnen meezingen, maar dat deed ze niet.
Dat deed ze al die tijd niet.

Hier zwom ze.
Hier ontdekte ze de buigzame stok, die haar houvast bood en haar tegelijkertijd op haar plek hield.
Een steeds krappere plek.
Na een tijdje was er geen plaats meer voor zwemmen en zeker niet voor zingen.

En toen – toen kreeg ze haast.
Want dat het tijd was en dat ze nu terug moest, wist ze, zonder het te weten.
Heel vaag besefte ze dat er een afspraak was gemaakt.
Ze herinnerde zich nu niet meer met wie het was afgesproken en wat er nu precies was afgesproken, maar dat deed er op dit moment niet meer toe.
Het was een afspraak die moest worden nagekomen en zij zou dat doen.
Zij en vele anderen.

Ze zou worden geholpen.
Ze zou worden vergezeld.
Ze greep om zich heen en voelde warmte en wist dat het nu bijna zover was, want er was geen licht meer.
Alleen nog de donkerte strak om haar heen.
Ze kon zich niet meer wenden of keren.
Het enige dat ze nu nog kon doen, was wachten.
Heel vaag herinnerde ze zich van alles…de instructies…maar wat….?

Het kloppen werd harder.
Het licht moest toch ergens naar toe zijn gegaan?
Met stijf dichtgeknepen ogen onderging haar soepele lijfje de druk, die toe nam en toenam tot ze een ander drukken leerde kennen.
Het drukken van de kou op haar kletsnatte hoofd.

En toen… was daar het licht weer.
Maar een ander soort licht, schel en het deed pijn aan haar ogen.
Ze hoorde ook een andere stem dan de stem in haar lichaam die het haar natuurlijk al veel eerder had verteld.
Lang voor ze zelfs nog maar een klompje cellen was.
Het licht sneed als een mes in haar vochtige oogjes en een stem sloeg hard op haar in:

"Het is een meisje!
We noemen haar Jannie!"

Van schrik begon ze te huilen...'
[...]